2. Villa Felison, de vroegste benaming

Het christendom in onze streken

Dat begin is wat de geschiedenis van het dorp betreft vooral de verkondiging in de Vroege Middeleeuwen van het christendom in onze streken door of namens Willibrord. Hij is de aartsbisschop der Friezen. We weten niet of Willibrord hier ooit in persoon is geweest of dat hij het missiewerk alleen aan zijn helpers heeft overgelaten.

Bijna iedereen weet dat Bonifatius in 754 bij Dokkum is vermoord. Maar dat hij dertig jaar daarvoor in de nederzetting Velsen, dan Villa Felison genaamd, als helper en uit naam van Willibrord het christendom verkondigt onder die heidense Friezen, dat is minder bekend. Nog interessanter is dat hij in opdracht van de Frankische vorst Karel Martel vrijwel zeker de eerste kerk van Velsen sticht. Tot een van die helpers zou ook ene Engelmundus hebben behoord.

Om een en ander te kunnen begrijpen, moet ik u iets meer vertellen over wat er uit die vroege periode van onze geschreven geschiedenis aan ons is overgeleverd. Uit die vroege periode zijn wat de naam Felison betreft de twee hieronder aangegeven Latijnse tekstfragmenten zeer belangrijk.4

... Felison in confinio Fresanum ubi propior erat gentilibus et paganis ...

... Felison in het grensgebied der Friezen waar hij (Bonifatius) dichterbij de inboorlingen en heidenen was ...

≡ info afbeelding
Afb. 4 Deze tekst schrijft Liudger (742-809), missionaris, abt van Wierden en eerste bisschop van Munster, in de vita van Gregorius van Utrecht. Bonifatius keert dan terug uit Duitsland om in het veroverde Frisia Citerior missiewerk te verrichten. Via Utrecht trekt hij in 719 langs het Almeregebied naar het westen. Tijdens die tocht vestigt hij missieposten in Woerden, Nederhorst den Berg en tenslotte in Velsen. Deze mededeling van Liudger is de vroegste aanduiding van het dorp Velsen. Hierbij zij aangetekend dat de afgebeelde Latijnse tekst niet in de originele schrijfletter van de vita is weergegeven.
≡ info afbeelding
Afb. 5 - De gehele tekst is opgeschreven in een vermoedelijk dertiende-eeuws geschrift dat berust in de Forschungsbibliothek van het Duitse Gotha. Een verloren gegane oorkonde van rond 722, waarbij de stichter Karel Martel de kerk van Velsen met toebehoren schenkt aan Willibrord en de kloostergemeenschap van Echternach, heeft daarvoor vrijwel zeker als informatiebron gediend. Willibrord is naast aartsbisschop van de Friezen, abt van het Luxemburgse klooster.

Het bovenste tekstfragment uit de 8ste eeuw geeft aan dat het dorp Velsen in de Vroege Middeleeuwen al bestaat. Het tweede tekstfragment, dat eeuwen later is overgeschreven uit een ouder document, dient ter ondersteuning van het eerste fragment. In beide tekstdelen wordt het dorp aangeduid als de nederzetting Felison.

De nederzetting, bewoond door een aantal boeren, vissers en jagers, bevindt zich op een laag duingebied. Het gebied is in de loop der eeuwen ontstaan door de afzetting van rivier- en zeeklei op de strandvlakten tussen de strandwallen en door overstuivend zand.

Romeinen, Friezen, Franken en Saksen

Het gebied rond de nederzetting is in ieder geval in de 8ste eeuw hoog genoeg om de aanvallen van de Noordzee te weerstaan en om daar, evenals elders in het kustgebied, zonder dijken te wonen en te werken.

Aan de oostkant van Felison ligt een kweldergebied met daarachter een metersdik veenpakket, dat nauwelijks wordt bewoond. Het veen zou enkele eeuwen later worden ontgonnen en van grote economische betekenis zijn. Naast de ‘Villa Felison’ liggen binnen het gebied Kennemerland wellicht ook andere nederzettingen, zoals in ieder geval de ‘Villa Adrichaim’, direct ten westen en noorden van Felison.5

Voor een beter begrip gaan we even terug in de tijd. Tijdens het begin van onze jaartelling verblijven de Romeinen in de Lage Landen. De Rijn fungeert als de natuurlijke grens van hun immense Rijk. Alles wat daar ten noorden en oosten van ligt, is doelwit om veroverd of in ieder geval beheerst te worden. Wat de noordelijke Nederlanden betreft spreken we dan hoofdzakelijk over een veen- en moerasgebied dat, op de kustrook na, praktisch onbewoonbaar is, maar wel bevaarbaar. En dat doen de Romeinen ook. Ze varen met hun galjoenen noordwaarts via het centraal in het moerasgebied gelegen Flevomeer en de Vliestroom naar de Noordzee. Richting het westen komen ze via de Rijn, de Vecht en het Oer-IJ tot aan de kuststreek bij Velsen. Uit fysisch geografisch onderzoek zou blijken dat het kustgebied bij Castricum, waar het Oer-IJ-estuarium in de Noordzee uitkwam, in de Romeinse tijd is gesloten. Een archeologisch onderzoek daarentegen geeft aan dat het niet uitgesloten is dat het zeegat bij Castricum nog open is en door de Romeinen door te baggeren open wordt gehouden. Dat zou ook verband kunnen houden met het voornemen van de Romeinen om Britannia te veroveren.

Hoe dan ook bij Velsen stichten de Romeinen in de eerste helft van de eerste eeuw na Chr. tot tweemaal toe een vlootbasis op de plekken waar zich nu de Velser- en Wijkertunnels bevinden. De kust is naar de begrippen van die tijd dichtbevolkt door boeren. Dat is voor de Romeinen belangrijk met het oog op belastingheffing, het verkrijgen van vee, huiden, graanproducten en het ronselen van jonge mannen - zogenaamde huurlingen - voor het versterken van het Romeinse legioen.6 Na de ineenstorting van het Romeinse rijk omstreeks 200 n. Chr. en de terugtrekking van de Romeinse troepen vindt er een volksverhuizing plaats.

De Germaanse bevolking trekt zuidwaarts naar de welvarende voormalige Romeinse provincies. In onze streken handhaaft zich een deel van de Friezen in het noordwesten van ons land. De Saksen vestigen zich in het noordoosten en het zuiden van de Nederlanden komt onder de macht van de Franken.

Onder het bestuur van christenvorsten zijn de Franken er in geslaagd een machtig rijk te stichten. De Friezen onder leiding van hun aanvoerders Aldgisl en de in Medemblik kasteelhoudende Radbod voelen zich niet minder sterk. Zij wagen het in de tweede helft van de 7de eeuw zelfs om hun grondgebied ten koste van de Franken uit te breiden. Zij nemen de gehele kuststreek tot aan de mondingen van de Rijn, Maas en Schelde in bezit.

Zelfs het machtige Frankische handelscentrum Dorestad (Wijk bij Duurstede) komt binnen hun machtssfeer. De Frankische hofmeier Pippijn II gaat met succes in de tegenaanval en dringt Radbod en zijn manschappen terug tot aan het Almeregebied. De nederzetting Velsen komt dan voor het eerst onder invloed van de Franken.

Na de dood van Pippijn in 714 probeert Radbod zijn verloren gebied, dat door de Franken als Frisia Citerior wordt aangeduid, terug te winnen. Frisia Citerior strekt zich dan ongeveer vanaf de Oude Rijn naar het zuiden tot aan de Schelde uit. Vier jaar lang duurt de strijd tegen de dan aan de macht zijnde Frankische vorst Karel Martel. Zonder succes overigens, want het gebied blijft in Frankische handen. Karel gaat zelfs verder en weet, zeker na de dood van Radbod in 719, eerst de Vechtstreek en Kennemerland en geleidelijk aan het gehele Friese gebied tot aan de Lauwerszee in te lijven.7

≡ info afbeelding
Afb. 6 - Een impressie van het wonen en leven op het nog lage duingebied aan de rand van de veenmoerassen.
Reconstructietekening van Bert Bus, 1998

≡ info afbeelding
Afb. 7 - Bij Egmond-Binnen ligt nog een stukje oergebied in de vorm van lage duinen. Zo zag een groot deel van Velsen er ten tijde van Bonifatius uit.
Foto auteur (2009)
≡ info afbeelding
Afb. 8 - Kaart van Frisia Citerior.
In grijs is het gebied aangegeven dat tussen 690 en 735 door de Franken op de Friezen is veroverd. Het bewoonde areaal beperkt zich tot de duin- en geestgronden achter de kustlijn en de oeverwallen van de rivieren en zijstroompjes. De rest bestaat hoofdzakelijk uit een aaneengesloten, praktisch onbewoonbaar gebied van water, veen en moerassen.
Overdruk uit: Aantekeningen bij Velsens vroege verleden
≡ info afbeelding
Afb. 9 - Impressie van een kerkje van hout, leem en plaggen op initiatief van Karel Martel gesticht door Willibrord en Bonifatius tijdens hun missie in het in hun ogen heidense Friese gebied.
Collectie Zijpermuseum, Schagerbrug

Missiepost Velsen

In het spoor van de veroveringen van het Friese gebied door de Frankische legers na 689 en opnieuw na 719, verrichten Willibrord en Bonifatius en hun helpers hun zendingswerk, waarbij vooral Bonifatius bijna planmatig te werk gaat. Zij bouwen in het gebied, dat voor een groot deel het latere graafschap Holland zal beslaan, kerken in Vlaardingen, Kerkwerve (Oegstgeest), Velsen, Heiloo en Petten. Karel Martel, die de initiatiefnemer of stichter en bezitter is van de kerken, schenkt deze aan Willibrord. Wat Velsen betreft weten we dat hij tegelijkertijd ook de naastgelegen villa Adrichem bij de schenking betrekt. Met de opbrengst van de hoeven en landerijen in deze nederzetting kan de kerk in stand worden gehouden.

≡ info afbeelding
Afb. 10 - Met gouddraad en zijde geborduurde afbeeldingen van Willibrord en Bonifatius op een liturgisch gewaad van omstreeks 1480. Het zijn mede de oudst bekende afbeeldingen van de heiligen in Nederland. Het gewaad maakt deel uit van het zogeheten Haarlemse Gouden Vierstel.
Schatkamer van de Kathedrale Basiliek Sint Bavo, Haarlem

In de 8ste eeuw, ten tijde van Willibrord en Bonifatius dus, is er van het Oer-IJ waar de twee Romeinse forten gelegen hebben alleen het veenriviertje Velisena over.

Dit vaarwater geeft, in samenhang met andere vaarwegen door het immense veengebied dat zich tot Almere en verder uitstrekte, onder meer verbinding met Utrecht, de bisschopszetel van Willibrord.

De waterverbinding had waarschijnlijk ook handelsactiviteiten tot gevolg en heeft daardoor enige importantie aan de nederzetting gegeven.

Bovendien ligt het op een strategisch punt tussen de Noordzee en de rivier Velisena, een gebied dat later Holland op zijn Smalst zou worden genoemd.

Alleen hier is het mogelijk over land van noord naar zuid (en omgekeerd) te gaan. Een uitstekende plaats voor een missiepost dus.