7. Buitenplaatsen en een haven

Zegepralend Kennemerland

De 17de eeuw wordt gekenmerkt door enige politieke stabiliteit en een sterke economische expansie. Amsterdam groeit, mede dankzij de oprichting van de VOC, uit tot een wereldhandelscentrum. De Amsterdamse regenten en handelslieden zoeken voor hun enorme inkomsten een goede belegging. Zij vinden die onder meer in het aankopen van gronden in fraai gelegen natuurgebieden als de Vechtstreek en Kennemerland.

≡ info afbeelding
Afb. 27 - Centraal de ligging van het dorp Velsen met buitenplaatsen en haven.
Kaartfragment uit: Het Zegenpralent Kennmerlant, 1729

Hofsteden en buitenplaatsen

Op de verworven gronden stichten zij hofsteden c.q. buitenplaatsen als zomerverblijven en ontvluchten daarmee de vervuilde stad. De jacht, zoals de vinkerij bijvoorbeeld, is een geliefd tijdverdrijf.

De buitenplaatsen bestaan uit een herenhuis, koetshuizen, tuinmanswoningen, stallen en andere opstallen en kennen meestal ook een of meer pachtboerderijen. Wat Velsen betreft hebben de eigenaren veelal voor hun vee weidegronden in de Velserbroekpolder of in de Meerweiden.

De buitenverblijven zijn in feite kleine bedrijfjes die zoveel mogelijk selfsupporting zijn. De veestapel zorgt voor het verkrijgen van vlees- en zuivelproducten en de boomgaarden en moestuinen leveren groenten en fruit. De jacht zorgt voor bijzondere vleessoorten. Deze etenswaren worden bewaard in ijskelders, die ook in het zomerseizoen koel blijven. Het hakhout uit de bossen en de houtplantages wordt voor een klein deel gehouden voor eigen gebruik als brandstof, maar is grotendeels bestemd voor de verkoop.

De komst van de buitenplaatsen doet de directe omgeving van het dorp Velsen drastisch veranderen. Grote delen van de hoge geestgronden op de oorspronkelijk lage, oude duinen worden geëgaliseerd. Bossen worden ingeplant en riante buitenhuizen verrijzen temidden van schitterend aangelegde tuinen en parken vol waterpartijen, beelden en andere tuinsieraden.

Ten zuiden, westen en noorden van het dorp verrijzen zo in de loop van de 17de eeuw achtereenvolgens Beeckestijn, Waterland, Meervliet, Velserbeek, ’s-Gravenlust, Meershoef, Wijkeroog, Schoonoort en Watervliet.13

≡ info afbeelding
Afb. 28 - De buitenplaats Meervliet direct ten zuiden van het dorp in welstand, 1729. In 1926 gesloopt.
Prent uit: Het Zegenpralent Kennemerlant, 1729

≡ info afbeelding
Afb. - 29 De buitenplaats Watervliet ten noorden van het dorp in welstand, 1729. In 1884 gesloopt.
Prent uit: Het Zegenpralent Kennemerlant, 1729

Een nieuwe haven

De eigenaar van de buitenplaats Watervliet, de Amsterdamse koopman Josephus Coymans, laat zelfs uit commerciële overwegingen in 1657 bij het dorp aan de oever van het Wijkermeer een haven aanleggen. Hij doet dit ondanks het probleem van aanslibbing en de daarmee gepaard gaande ondiepte in deze uithoek van de Zuiderzee. Het vervoer over water heeft in die tijd verre de voorkeur boven het vervoer over land. Vooral met de aanvoer van bouwmaterialen voor de vele nieuw te bouwen zomerverblijven en turf hoopt Coymans een bloeiende beurtvaartdienst op Amsterdam en Haarlem te kunnen exploiteren.

Met toestemming van de douairière van Brederode en van de Staten van Holland en West-Friesland krijgt hij het recht van het veer, tot het aanstellen van schippers en het maken van keuren of reglementen op het veer en van het genieten van kadegelden, recognitiën en andere emolumenten.

≡ info afbeelding
Afb. 30 - Het Wijkermeer ter hoogte van het dorp Velsen ongeveer gezien vanaf het schiereiland Buitenhuizen, ca. 1642. Op de achtergrond Beverwijk en de Wijkertoren.
Olieverf op paneel van Salomon van Ruysdael (1600-1670). Particuliere collectie. Overdruk uit: Verloren uitzicht …

Een reglement en een sluisje

En inderdaad er wordt een reglement op de haven vastgesteld, waarin onder meer is bepaald dat de veerschipper bij vaarbaar weer elke week op maandag naar Haarlem en op dinsdag en vrijdag naar Amsterdam moet varen. De vaart door het aangeslibde land genaamd De Meerweiden, krijgt een sluisje. Daarvan zijn de fundamenten teruggevonden in 1941 bij de eerste werkzaamheden voor de aanleg van de Velsertunnel. De vaart sluit aan op een haventje aan de Heereweg. Aan de haven worden een veerhuis en een schuitenhuis gebouwd. Langs de vaart verrijst een opslagschuur voor lange en korte turf. De brandstof wordt rond 1715 door ene Dirk Willemse met zijn turfponschuit vanuit Aalsmeer en omgeving regelmatig aangevoerd.

≡ info afbeelding
Afb. 31 - Fragment van het havenreglement van 1710.
Inventaris van het archief van het ambachtsbestuur van Velsen 1415-1813 (1819), inv. nrs. 485-488, NHA

Het dorp gedijt

Er zijn ook turftonsters aangesteld, die met het laden en lossen van de schuiten een stukje brood verdienen.

Voor honderd geijkte manden, dat wil zeggen met turf afgetelde hoog gestapelde manden, ontvangen de vrouwen twaalf stuivers. Dat is iets meer dan een halve cent per overvolle mand en dat is bepaald geen vetpot. Naast allerlei goederen als koren, zaad en koemest worden ook delen, balken en palen aangevoerd.

Ene Aerien van Zijl exploiteert daarvoor een zogenaamde houttuin aan de vaart. De dichtslibbing van het vaarwater in het Wijkermeer leidt er uiteindelijk toe dat het beurtveer van Velsen, ondanks verwoede pogingen het euvel te verhelpen, in de loop van de 19de eeuw ophoudt te bestaan.

De komst van de buitenplaatsen betekent voor de dorpsbewoners inkomsten in de vorm van een bijverdienste of vast werk als tuinman, schilder, timmerman, strijkster, dienstbode enz. Velsen is de grootste woonplaats binnen het leef- en woongebied van het ambacht (gemeente) Velsen ende Santpoort.

Het dorp groeit uit tot een complete minisamenleving en bestaat in de 18de eeuw uit een kerk, een school, een diaconieweeshuis, een rechthuis, acht winkels, twee herbergen en ongeveer zestig woonhuizen. Het inwonertal wordt geschat op 300 personen.

≡ info afbeelding
Afb. 32 - Een tuinman bij de theekoepel van de buitenplaats Velserbeek direct ten zuidwesten van het dorp aan de Driehuizerkerkweg, 1797. Tegenwoordig de kruising Parkweg/Driehuizerkerkweg bij het fietstunneltje.
Detail van een aquarel van H. Numan (1744-1820)

Werk aan de winkel

De beroepen zijn globaal als volgt onder te verdelen: een schout tevens secretaris annex notaris, een ontvanger van de belastingen, een bode, een dominee, een schoolmeester annex koster en voorzanger, een weesvader en -moeder, een schilder, een metselaarsbaas, twee schoenmakers, vijf boeren, een schelpenvisser, twee herbergiers, een schipper, twee chirurgijns, twee naaisters, vier houders van een ‘comeny’-winkel (kruideniers), twee kleermakers, een vroedvrouw, twee broodbakkers, een voerman, een winkelierster van katoen, garen en band, twee timmermansbazen, een vleeshouwer, een smid, zevenentwintig arbeidsmannen, zes tuinmannen, veertien dienstboden, een timmermansknecht, een kleermakersknecht en een waker.

In 1740 krijgen twee gezinnen ondersteuning uit de armenkas.

Een schutter, waker en veldwachter

Om aan de vernielingen van gewassen en andere eigendommen een einde te maken, wordt aan het begin van de 18de eeuw een schutter aangesteld, die op kosten van de eigenaren het loslopende vee in de over de gemeente verspreide schuthokken bijeendrijft. Ook uit het oogpunt van veiligheid wordt op verzoek van de dorpsbewoners in 1712 een waker aangesteld. De waker moet ’s avonds met een ratel zijn ronde doen om inbraakpogingen te voorkomen en brandgevaar in de kiem te smoren.

Hij moet daarbij luidkeels waarschuwen met de roep: Tien uur heit de klok, bewaar je vuur en kaarsje wel. In die tijd zonder verzekeringen betekent brand een veroordeling tot de bedelstaf. In 1738 wordt door het toenemen van inbraken en diefstallen de waker vervangen door een korps van bezoldigde nachtwakers bij toerbeurt aangewezen uit de mannelijke bewoners tussen de 18 en 60 jaar.

Als belangrijke ondersteuning van de nachtwakers wordt in 1760 een vrijwillige brandweerkorps in het leven geroepen. Het rechthuis wordt aangepast om de brandspuit te stallen.

De bescherming door de nachtwakers blijkt uiteindelijk niet toereikend en daarom krijgt Velsen in 1771 zijn eerste veldwachter, dan aangeduid als ‘dorpsdienaar’.

≡ info afbeelding
Afb. 33 - Onderhoud van de brandspuit voor het gemeentehuis in het dorp Velsen, ca. 1890.
Beeldbank Noord-Hollands Archief (Bb NHA)

De koemarkten

In het dorp worden vanaf 1735 een voorjaars- en drie najaarskoemarkten gehouden, waar meer dan duizend stuks vee tot uit de wijde omtrek van Velsen worden verhandeld. De vermaarde markten brengen veel reuring in het dorp en zouden bijna tweehonderd jaar blijven bestaan. In de loop van de tijden neemt de belangstelling af en verdwijnen de voorjaarsmarkt en twee van de najaarsmarkten. In 1930 wordt ook het houden van de overgebleven najaarskoemarkt wegens een kwijnend bestaan door de gemeente opgeheven.

Vroedvrouw en diaconie-weeshuis

Voor de gemeentelijke vroedvrouw wordt in 1762 bij een openbare veiling in het hart van het dorp een woning aangekocht. In 1767 wordt het initiatief genomen om te komen tot het oprichten van een diaconieweeshuis in het dorp. Twee jaar later zouden daarin vierentwintig ondersteunden, zowel jong als oud, worden opgenomen.

≡ info afbeelding
Afb. 34 - Het diaconie-weeshuis in 1932.
Waterverftekening van J.B. Kamp. Bb NHA

Stadhouder prins Willem V en de Bataafse republiek

Bijzonder voor het dorp is het bezoek in 1768 van stadhouder prins Willem V van Oranje-Nassau en zijn gemalin Frederika Sopphia Wilhelmina van Pruissen. Het prinselijke paar logeert op Beeckestijn als gast van Jacob Boreel. Jansz. De vlag wappert op de toren, de klokken luiden.

Maar het tij keert. Onder invloed van de Franse Revolutie komt ook in de republiek de Bataafse omwenteling op gang. Onder de leuze van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap winnen de patriotten het van de orangisten. Willem V en zijn vrouw vluchten naar Engeland. Ook in het dorp Velsen wordt in 1795 om een vrijheidsboom gedanst en gejuicht. De oranjegezinde dorpelingen worden beschimpt. De tijden zouden echter zwaar worden.14