Toen mijn ouders in 1958 vanuit Nijmegen naar Velsen verhuisden moest ik, in die jaren als 15 jarige puber, met tegenzin mee.
Reden van de verhuizing was dat vader genoeg had van altijd de hele week van huis omdat hij als elektromonteur in die jaren door zijn werkgever uitgezonden werd naar alle uithoeken van Nederland en hij dan van maandag tot vrijdag in zijn werkomgeving in een kosthuis verbleef.
Zo ook in Velsen tijdens de bouw van de Velsertunnel. De tunnelbouw vorderde en Rijkswaterstaat zocht onderhouds-en-controlepersoneel voor die tunnel. Ook moeder kwam het 's avonds thuis zijn van haar man goed uit omdat de 7 kindertjes op hun tijd die aandacht vroegen die moeder alleen niet altijd kon geven.
Wij kwamen in een dienstwoning te wonen aan de Oosteinderweg. Die weg was toen nog doodlopend, met voor ons, achter ons en naast ons alleen maar weiland. Voor ons gevoel woonde wij in de polder. De afstand tot de bushalte naar Haarlem die toen aan de Rijksweg was, was zo ver dat de vrouwelijke gezinsleden niet in het donker via de Oude Pontweg naar huis durfden. Wij (de jongens) werden dan ook met regelmaat opgedragen één of meerdere zusjes van de bushalte op te halen. Mobile telefoon bestond nog niet zodat het regelmatig voorkwam dat een zusje de bus in Haarlem gemist had en je een half uur moest wachten.
Het dorp Velsen was nog in zijn “oude”glorie. De fraaie huizen langs het kanaal en het gezellige Noorderdorpstraatje met zijn kleine arbeidershuisjes. Slagerij van Brummelen, de kruidenierswinkel van Anton Bax, de groentewinkel van Honk, het kroegje van Piet Bruins en niet te vergeten de sigarettenwinkeltjes van Adrie Bakker en Zijlstra, en de patatkraam van Ales op het Pontplein zijn in mijn herinnering gebleven.
Er waren in die jaren ook veel vervallen huisjes in het dorp en naar mijn stellige overtuiging is het dorp in al zijn fraaiheid pas ontstaan na de laatste kanaalverbreding waarna veel oude pandjes zijn gerestaureerd.