3. Nieuwe ontwikkelingen

Kerken een gewild bezit

Het machtige Frankische rijk begint na de dood van de Karolingische vorst Karel de Grote (742-814) af te brokkelen. De komst van de Noormannen doet daar geen goed aan en luidt zelfs de ondergang van Dorestad in. Als gevolg van een en ander krijgt de Westfriese graaf Gerulf II kans een aantal rechten en gebieden in West-Nederland te verwerven. Dat is waarschijnlijk het begin van het Hollandse gravenhuis. De kerken zijn zowel voor de geestelijke als voor de wereldlijke machthebbers een begerenswaardig bezit. Er ontstaat al vanaf de 10de eeuw een juridisch steekspel tussen de bisschop van Utrecht en de graven van Holland. Inzet is het bezit van de vijf eerder genoemde Hollandse kerken die Karel Martel aan de abdij Echternach in een ver verleden heeft geschonken. Eerst in 1156 komt aan die situatie een einde en vallen de kerken, ook die van Velsen met aanhorigheden, definitief toe aan Dirk VI, graaf van Holland.
≡ info afbeelding
Afb. 11 - Dirk VI graaf van Holland (1114-1157).
Overdruk uit: europeana.eu

Bevolkingsaanwas en ontginning van het veen

In de Hoge Middeleeuwen neemt het bevolkingsaantal fors toe en daarmee groeit dus ook het belang van de kerken.

Er wordt naar nieuwe bestaansmiddelen gezocht en dat leidt tot het ontginnen van het veen en het ontbossen en in cultuur brengen van het kustgebied.

Vanuit het Noordzeekustgebied van westelijk Nederland vinden in de ten oosten daarvan gelegen immense veengebieden, het grote Hollandse kustveen, op grote schaal systematische ontginningen plaats.

Dit veen heeft in het centrale gedeelte het karakter van hoogveen, bestaat daar grotendeels uit mosveen en is bolvormig. Dat landschap lag vele meters hoger dan de zee.

Veen, rivieren en beekjes zorgen voor de afwatering. Ook ten oosten van Velsen zijn ontginningen in de uitgestrekte veengebieden tot aan Beverwijk, Heemskerk, Assendelft, Spaarnwoude en Haarlem toe.

≡ info afbeelding
Afb. 12 - Impressie van een veenlandschap zoals dat ook aan de oostkant van de nederzetting Felison lag.

Kerkelijk centrum

Na het winnen van de turf wordt het vrijkomende gebied ontwaterd en in exploitatie genomen als akkerland, maar vooral als laag weidegebied. De graaf van Holland profiteert van deze economische expansie en gebiedsuitbreiding. In de ontginningsgebieden worden nieuwe nederzettingen gesticht die in het landschap opschuiven naarmate de ontginning vordert. In die nederzettingen worden kerkjes gesticht, die als kerspel (dochterkerk) dienen van een moederkerk op het kustgebied. Zo is de Velserkerk in 1025 ‘mater’ geworden en uitgegroeid tot een kerkelijk centrum met kerspels in Beverwijk, Heemskerk, Assendelft, Sloten, Spaarnwoude en Haarlem.8

Natuurgeweld

Tussen 800 - 1300 heerst er een warme periode en stijgt het zeeniveau. De bewoners op de kuststrook van lage duinen en geestgronden krijgen te maken met immense zandoverstuivingen vanuit de Noordzee. De hoge, zogenoemde Jonge Duinen ontstaan, een duinlandschap dat wij vandaag de dag kennen. Dit natuurgeweld is ook een reden waarom de bewoners het veengebied intrekken.

Ons land wordt in die periode bovendien geteisterd door een groot aantal stormvloeden. Grote delen van het veenlandschap worden daardoor weggeslagen en vervangen door water. In november 1170 bijvoorbeeld, gaan hevige stormen gepaard met enorme overstromingen. Ook de veenontginningen in Kennemerland hebben door deze ‘Eerste Allerheiligenvloed’ zwaar te lijden. Veel vee gaat verloren en veel mensen worden van de verdrinkingsdood gered door de bewoners uit het duingebied, die met vaartuigen te hulp komen. Texel en Wieringen worden eilanden, aldus de Annales Egmundenses. De Noordzee bereikt en vergroot zelfs het veenmoerasgebied Almere, waardoor een eerste aanzet wordt gegeven tot de vorming van de Zuiderzee.

De Sint-Nicolaasvloed van 1196 doet daar nog een schepje bovenop. Opnieuw gaan ontginningen verloren. In opdracht van de bisschoppen van Utrecht en de graven van Holland worden dijken aangelegd om zoveel mogelijk het nieuw verworven land en het oude land met de dorpen en handelsplaatsen te beschermen. Door de stormvloed van 1282 wordt de verbinding tussen Texel en het vasteland definitief verbroken.9

≡ info afbeelding
Afb. 13 - Het natuurgeweld van de Sint-Luciavloed is desastreus en vindt plaats van 13 op 14 december 1287, de dag van de heilige Lucia. Het aantal slachtoffers wordt geschat tussen de 50.000 en 80.000 doden. Deze rampvloed is hierdoor, gemeten naar de totale bevolking rond die tijd van ongeveer een half miljoen mensen, de grootste ooit in Nederland. West-Friesland wordt definitief gescheiden van Friesland en de Zuiderzee ontstaat met de uitlopers van het IJ en het Wijkermeer tot aan Velsen. De ramp is naast de geografische veranderingen ook maatschappelijk van grote betekenis. Voor het vroegere ongerepte veen en de nog niet ingedijkte veenontginningen, is over grote gebieden zeewater gekomen. Met deze nieuwe situatie aan het einde van de Late Middeleeuwen proberen de overlevenden er het beste van te maken. Vooral de handel maakt gebruik van de overvloed aan water, maar dan als vaar- en viswater. De angst voor het niet te voorspellen watergeweld blijft.9 Impressie van een watervoed.
Overdruk uit: Marnegebied.nl